Stadsgeschiedenis
De eerste officiele vermelding van Ellrich (Alarichi) vond in 876 plaats. Omstreeks 950 laat Koningin Mathilde, echtgenote van de eerste Duitse Koning Heinrich I, de Johanniskerk bouwen. Vanaf 1253 behoort Ellrich tot het Graafschap van de graaf van Hohnstein. Ellrich wordt voor het eerst in 1292 als stand genoemd
Verwoestende branden in 1627, 1648, 1666, 1722, 1729, 1832, 1841, 1855 en 1860 vernielden grote delen van de stad. Grote armoede onder de burgerij was het gevolg waardoor de burgers een bedelvergunning kregen waarmee zij in de omringende gemeenten mochten bedelen.Dit leverde de Ellrichers de bijnaam “Bettlefanier” op.
Vanaf 1699 wordt het graafschap weer aan de directe heerschappij van de keurvorst Friedrich III (later Koning Friedrich I) onderworden. In 1730 stichten Ellrichse joden een synagoge. Van 1756 tot 1763 wordt de stad door doortrekkende troepen en de kosten van de zevenjarige oorlog zwaar belast. Van 1807 tot 1813 behoort Ellrich tot het koninkrijk Westfalen. Vanaf 1815 is Ellrich deel van de regeringskring Erfurt dat deel uitmaakt van de provincie Sachsen.
In 1869 wordt het spoorwegtracé Nordhausen-Nordheim geopend. Daardoor begint in Ellrich de industriële ontwikkeling. Onder andere ontstaan 8 gipsfabrieken. In 1900 wordt Ellrich geëlektrificeerd en in 1907 wordt spoorverbinding Ellrich-Zorge geopend. Vanaf 1911 staat de inwoners van Ellrich een eigen waterleidingnet ter beschikking. Vanaf 1935 wordt Ellrich toplocatie voor de zweefvliegerij.
Van 1944 tot en met 1945 wordt de voormalige gipsfabriek “Juliushütte” als nevenkamp van het concentratiekamp “Mittelbau-Dora” misbruikt.